De West-Indische Compagnie nam in 1683 Amsterdam en Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck aan als mede-eigenaren van de kolonie Suriname. Zo vormden zij de Sociëteit van Suriname. De compagnie stelde wel enkele eisen. Zo moesten de nieuwelingen ieder 86.666 gulden betalen en mocht Van Sommelsdijck gouverneur worden als hij daar geen financiële vergoeding voor verwachtte. Een fles Franse wijn en specerijen moesten voldoende zijn.
Het voornaamste belang van de WIC was haar monopolie op de slavenhandel naar Suriname. Daarom was een eis dat tot slaaf gemaakten die buiten de WIC om naar de kolonie waren gebracht, verwijderd moesten worden. Amsterdam en Van Sommelsdijck dienden ook bij te dragen aan de uitrusting van slavenschepen van de WIC.
De WIC stelde er wel wat tegenover. De compagnie beloofde zoveel tot slaaf gemaakten te leveren als in de kolonie gewenst werd en de Sociëteit zou volgens de WIC aan iedere tot slaaf gemaakte 15 gulden verdienen.