Groot-Brittannië schafte in 1834 slavernij af. De slaveneigenaren in het koninkrijk ontvingen een financiële vergoeding. De kolonie Demerary was in 1814 defenitief in handen van de Britten gekomen, maar er waren nog Nederlandse plantage-eigenaren. Ook zij ontvingen van de Britse overheid deze compensatie.
Dit is een afrekening van een dergelijke vergoeding. De Londense firma Moels, Dauncey & Latham, gespecialiseerd in de handel in West-Indië, regelde samen met Johannes Luden de transactie. Luden was getrouwd met Catharina Duker, de dochter van Petrus Gerardus Duker, bestuurder van de kolonie Demerary.
Door vererving en verkoop was de plantage Cornelia Ida in 1836 opgedeeld in al 144 parten. In dit geval bezaten vijf eigenaren samen de hele plantage maar vanaf eind 18e eeuw kwam het ook vaak voor dat een plantage tientallen eigenaren had.