Soms kan een zin of enkele zinnen in een brief veelzeggend zijn over het leven van de slaven op de plantages. Zo schreef Petrus Gerardus Duker aan zijn broer en zus in Nederland over een jongeman die zojuist in de kolonie is aangekomen met een aanbevelingsbrief van zijn broer en die hij graag een baan had gegeven.
“mogelijk is de jongman op een Plantage meer in zijn schik dan hij op een Comptoir weezen zou; en onder ons gezegd, ik heb ‘t uit zijn ogen kunnen leezen (schoon ik hem maar 5. minu- ten lang gezien heb) dat hij, ten minsten in den beginne, het Plantage-leeven, waar hij meer dan honderd vrouwen tot zijn gerief kan hebben, niet verruilen zou tegen een Raadsheers-plaats.”
Een openlijke verwijzing naar seksueel misbruik dat op de plantages aan de orde van de dag was.