Jan Nepveu

In het Archief van de Eigenaren van het Huis Marquette bevindt zich een bijna 400 pagina’s tellend manuscript over Suriname: de ‘Annotatiën’ van Jan Nepveu. Een belangrijke bron voor het leven in Suriname in de tweede helft van de 18e eeuw. Zo maakte hij een lijst met woorden in het Sranan, schreef hij over de straffen die werden uitgedeeld en de ziektes die heersten op plantages en slavenschepen.

Jan Nepveu werd geboren in 1719 in Amsterdam. Toen hij vier jaar oud was, besloten zijn ouders om met hun gezin naar Suriname te verhuizen. Zijn vader, een goudsmid, overleed al vier jaar later. Zijn moeder probeerde vervolgens als broodbakster en door tuinbouw op een gehuurde grond met enkele slaven in het onderhoud van haar en haar zeven kinderen te voorzien. Nepveu begon zijn maatschappelijke carrière in Suriname vrijwel onder aan de ladder. Gezegd werd dat hij zijn eerste geld verdiende als schoonmaker van de raadskamer.

Met name vanaf 1751 echter, toen hij werd benoemd tot secretaris van de kolonie, hoorde Nepveu in Suriname onbetwistbaar tot de ambtelijke elite. In 1754 werd hij raad-fiscaal, in 1761 tevens boekhouder-generaal, in 1768 gouverneur, eerst ad interim en vanaf 1770 definitief. Ondertussen nam zijn rijkdom toe. Toen hij in 1779 in zijn monumentale woning aan het begin van de Gravenstraat in Paramaribo overleed was hij eigenaar van acht plantages met om en nabij elfhonderd slaven, naast zeven huizen en meer dan tachtig slaven in de stad.

De meeste 18e-eeuwse schrijvers over Suriname verbleven slechts kort in het land of waren er – zoals Jan Jakob Hartsinck – zelfs helemaal nooit geweest. Nepveu heeft echter het overgrote deel van zijn leven in Suriname doorgebracht en dat verleent een meerwaarde aan het manuscript. Dat hij een insider was, blijkt ook uit de vele persoonlijke noten in de tekst, die soms teruggrijpen op vroege jeugdherinneringen. Zo vetelt hij hoe hij als tienjarige jongen op een namiddag de grondlegger van de koffieteelt in Suriname, Hansbach, dood in zijn hangmat aantrof. Hij was met andere jongens op straat aan het spelen toen een Indiaans jongetje hen kwam vertellen dat in een van de huizen een blanke dood lag. Of hij herinnert zich hoe hij als achtjarige op het Plein voor het Gouvernementsgebouw keek naar uitvoeringen van Afro-Surinaamse dansen door slaven uit de stad en voegt daarbij ‘ook heb ik het wel gezien in de Savane of weyde buyten Paramaribo tot Savonds.’

kaart-amsterdam