Het schip de Surinaamse welvaart verscheepte in 30 jaar ruim 5000 tot slaaf gemaakte Afrikanen. Voorafgaand aan de reis ondertekenden de kapitein en de boekhouders een contract bij een notaris waarin enkele zaken werden vastgelegd. De hoofdtaak van de kapitein was de reis zo spoedig mogelijk te volbrengen en onderwijl zo veel mogelijk te verdienen. Daarnaast moest de kapitein zijn bemanning én de tot slaaf gemaakten vriendelijk behandelen. Dat de praktijk vaak anders was, valt te lezen in scheepsverklaringen die na de reis werden opgetekend.
Verder werd middels het contract afgesproken dat de bemanning eigen handelswaar mee mocht nemen om zo wat extra te verdienen tijdens de reis. Daar werd expliciet bij vermeld dat handelen ivoor en goud was toegestaan maar handelen in tot slaaf gemaakten absoluut niet.
Hieronder staan fragmenten uit vier verschillende contracten, uit de jaren 1755, 1759, 1766 en 1776.