Kolonisten hadden kapitaal nodig. Door de recente import van Java-koffiebonen was het net mogelijk koffie te verbouwen in Suriname. Bovendien was fort Nieuw-Amsterdam juist verstevigd. Dat prikkelde veel ondernemers, maar het ontbrak hen aan geld. Het “negotiatiefonds” van Willem Gideon Deutz, vijfvoudig burgemeester van Amsterdam en plantage-eigenaar, verschafte dat. Daarom stond later “directeur van de negotiatie tot redding van planters in Suriname” achter zijn naam.
Een negotiatie was een soort beleggingsfonds. Investeerders kochten obligaties van 1000 gulden waarover zij 5 tot 6% rente ontvingen. Dat rentepercentage trok veel geldschieters. Zo ontstond een pot geld waaruit planters geld konden lenen. Hun plantage gold als onderpand. In deze bron staan voorwaarden als deze beschreven. Het is een conceptcontract van Deutz’ negotiatie.
Na Deutz volgden vele negotiaties. Zoveel dat geld lenen erg gemakkelijk ging. Dit zorgde ervoor dat veel Nederlanders, ook degenen waar het talent voor ondernemen ontbrak, hun geluk gingen beproeven. Bovendien ontvingen planters te hoge leningen omdat taxateurs de plantages vaak overwaardeerden. Logische gevolgen waren vele faillissementen en leningen die nooit werden terug betaald, zodat de beleggers hun geld niet terug zagen.
De enige voor wie het niet uitmaakte of de planters succes hadden of niet, was de directeur van de negotiatie. Hij verdiende altijd 2 % commissie en wanneer een planter wilde overstappen naar een andere negotiatie mocht hij een boete opleggen.