De Surinaamse Caatje kreeg na jaren trouwe dienst van haar meesteres een vrijbrief in Amsterdam. Nadat ze gedoopt was en enige tijd in Nederland had gewerkt als huishoudster vertrok zij met dominee Du Pasquier naar zijn plantage in Demerary.
Toen zij op een dag bij de kreek Hoebaboe kleren waste, stal Du Pasquier haar vrijbrief. Hij verklaarde dat te doen om te voorkomen dat iemand die haar kwaad wilde doen de brief zou stelen. Du Pasquier bleek echter zelf een verborgen agenda te hebben. Door Caatje’s vrijbrief te stelen kon hij haar en haar kinderen als zijn eigendom opgeven voor een taxatie van zijn plantage, die dan in waarde steeg.
Caatje laat een verzoek naar Amsterdam sturen om een bewijs van haar vrijheid te krijgen. Dit verzoek wordt ingewilligd, omdat Caatje meer dan een jaar en zes weken in Nederland had gewoond en een onvrije dan volgens de wet een vrije werd.