getrokken; maar wat kon die handvol manschappen helpen om
4. of 5. Plantages te bezetten en tegen een nieuwen aanval, die
in de aanstaande nacht gevreesd werd, te dekken; te meer daar
men niet wist of de Neegers die op de Plantages gebleven waren,
vertrouwd konden worden, dan niet?
De informatie die wij bij onze aankomst
op de Uitvlugt kregen, was: Dat des avonds te voren, circa
9. uur, 30. á 40. stuks Negers, van de Plantages
Vrees en hoop, de Leonora, en Groenwelde, van de Heeren Jonas,
Stöcking, en Brandes, met houwers en kapmessen gewapend,
op de Uitvlugt waren aangekomen, alwaar zij, gevoegd met
enige Negers van den Heer Boode, de blanke Bedienden van
laatstgemelden Heer in en bij zijn beneden woonhuis waren aan-
gevallen, terwijl hij boven met zijn Directeur zat te souperen.
Deze twee laatsten het geweld horende, en ziende een der
Blanken vol wonden en zeer bebloed naar boven vluchten, hadden
even de tijd om een geladen geweer en een paar pistolen met
een houwer te krijgen: De rebellen kwamen met een vreselijk
geschreeuw naar boven lopen, om den Heer Boode en zijnen
Directeur te massacreeren, en dan de ammunitie te zien in
hun geweld te krijgen, ten einde zoo veel te gemakkelijker in
hunne onderneming tegen de andere Plantages te gebruiken.
De tegenwoordigheid van geest en de moed van de twee laatst-
gemelden was voorbeeldig: in plaats van te schieten liepen zij de
Negers tot aan de trap tegemoet (waar niet veel ruimte was voor
de menigte) en hielden de lopen voor de borst, zwerende
hen tot stof te zullen schieten zoo zij niet direct weer naar beneden